De geschiedenis van Parfum

Parfum in de Oudheid

Het oude Egypte
De Egyptenaren waren al bekend met het verschijnsel parfum, maar niet in de hedendaagse betekenis van het woord. Aromatische substanties speelden een grote rol in deze beschaving. De methode was eenvoudig en bestond uit het plaatsen van hout, kruiden, fruit of hars op een warmtebron, waardoor het parfum vrij kwam. 

De betekenis van parfum is afkomstig van het Latijnse ‘per fumus’, wat letterlijk ‘door rook’ betekent. 

Verbranding werd al vroeg toegepast in tempels, waar langzamerhand de ruwe substanties werden vervangen door ingewikkelder bereidingen. Hiërogliefen die deze recepten bevatten zijn teruggevonden in Edfou en Philae. 

Griekenland

In navolging van de Egyptenaren verrijkten de Grieken de geparfumeerde producten en breidden zij het aantal toepassingen uit. In bad of tijdens het eten: het was helemaal in om het lichaam in te smeren met olie en zalf, of dit nu voor de hygiëne of voor het plezier was. De Grieken droegen het parfum een goddelijke afkomst toe. De lichamen van de doden werden geparfumeerd en met persoonlijke voorwerpen begraven, waaronder het onmisbare parfumflesje. 

Rome

Onder invloed van het Midden-Oosten en Griekenland hechtten de Romeinen ook al vrij snel veel belang aan het parfum, ondanks het feit dat Julius Ceasar het gebruik van exotische parfums bestrafte. Voor de Romeinen had parfum een geneeskrachtige werking en de parfumverkoper werd vaak gezien als genezer of apotheker. Een van de grootste vernieuwingen was het gebruik van glazen flacons dankzij de uitvinding van het glasblazen in Syrië in de eerste eeuw Voor Christus. 

De Islamitische wereld

De opkomst van het christendom maakte een einde aan het parfumgebruik in het Midden-Oosten, zowel in het dagelijks leven, waar het als nutteloos werd beschouwd, als in het religieuze leven, waar begrafenisrituelen verdwenen. Daarentegen droegen de Arabieren bij aan de instandhouding van het parfumgebruik dankzij hun bloeiende kruidenhandel en de uitvinding van de alambiek (al’inbiq betekent ‘de vaas’), waardoor de destillatietechnieken werden verbeterd.
Het duurde tot de tijd van de kruistochten naar het Heilige Land voordat Europa, dankzij enkele Venetiaanse kruistochten die meer uit plezier dan uit geloof werden afgelegd, het genoegen van parfum herontdekte en kennismaakte met het zeepgebruik.

Van de Middeleeuwen tot het Classicisme 

De val van het Romeinse rijk, de invasies van de barbaren en de eindeloze oorlogen deden de westerse wereld wegzinken in een sombere periode waar voor parfum nauwelijks plaats was. In de 12e eeuw kwam hier verandering in. De kennis van de parfumproductie nam toe dankzij de opkomst van Universiteiten in grote steden, de bekwaamheid van alchemisten en de toepassing van het destillatieproces die door de Arabieren was geïntroduceerd.

In tegenstellingstelling tot wat men vaak denkt, was men in de Middeleeuwen' groot voorstander van wassingen en baden. Er ontstond een nieuwe parfumhouder, de pomander, bedoeld om muskus, amber, hars en geparfumeerde oliën in te bewaren. Deze metalen bol was voorzien van gaatjes waardoor het parfum kon ontsnappen. Aan deze dampen werden therapeutische krachten toegekend die de pest en andere epidemieën uit zouden roeien en bovendien bevorderlijk waren voor de spijsvertering, en die de vrouwelijke organen versterkten en de mannelijke potentie vergrootten.

Al snel werd Venetië de parfumhoofdstad. Binnen de muren van de dogenstad werd het merendeel van de specerijen verhandeld die afkomstig waren uit het Verre Oosten. Een reiziger, Marco Polo genaamd, nam van zijn reizen peper, nootmuskaat en kruidnagels mee. Daarnaast genoten kaneel, gember, saffraan en kardemom reeds bekendheid, want de Arabische zeevaarders namen specerijen mee uit Indië en Ceylon. Zij namen ook kruiden mee die door Aziati­sche handelaren uit China en Maleisië waren gehaald.

In de tweede helft van de 14e eeuw deden de vloeibare parfums op basis van alcohol en etherische oliën hun intrede. Deze geuren waren bekend onder de naam 'reukwater'.

Door de ontdekking van Amerika, in de 15e eeuw, verloor Venetië zijn vooraanstaande positie. De Portugezen en vervolgens de Spanjaarden breidden hun specerijenhandel uit (vanille, cacao, tabak, kaneel). In de 16e eeuw namen ook de Nederlanders een belangrijke plaats in op dit gebied. In tegenstelling tot hun voorgangers, die zich slechts bezighielden met de handel, waakten zij ook over de productie ter plaatse en verbeterden zij de landbouwtechnieken.

Het aantal soorten reukwater nam toe, zowel de enkelvoudige, die slechts één ingrediënt bevatten (roos, lavendel, sinaasappelbloesem), als de samengestelde, waarin bloemen, kruiden, muskus en amber waren verwerkt. Ze werden gebruikt om de geneeskrachtige werking, maar ook om lichaamsgeuren te verdoezelen want hoewel er in de Middeleeuwen veel belang werd gehecht aan hygiëne, geldt het tegendeel voor de Renaissance, waarin water werd gezien als drager van de pest en andere ziekten. Parfum werd in fiolen, ampullen of geblazen glas bewaard. Daarnaast bestond er Venetiaans glas, kristal of wit melkglas, dat doet denken aan oosters porselein. Er waren vele soorten peervormige metalen flacons, vervaardigd van eenvoudige of kostbare materialen. De pomander had inmiddels kleine vakjes gekregen in de vorm van sinaasappelpartjes, die elk gevuld werden met een verschillend aroma. In de 17e eeuw had het parfum een daverend succes. Men was zelfs dermate bezeten van parfum dat er van hygiëne geen sprake meer was! In het hof van de zonnekoning werden gezichten en pruiken ingesmeerd met reukwater en poeder.

In 1656 verscheen de handschoenparfumeur. Sinds enkele jaren toonde de aristocratie geen interesse meer voor leren handschoenen, die een misselijkmakende verflucht op de huid achterlieten.

Men besloot vervolgens de handschoenen te besprenkelen met overheersende geuren. De handschoenindustrie, eerst onder leiding van Lodewijk XIII en vervolgens Lodewijk XIV, maakte van de gelegenheid gebruik om een monopoliepositie te verwerven op het gebied van parfum, hetgeen ten koste ging van de apothekers, de distilleerders, de alchimisten en de drogisten. In de 17e eeuw werden de ingrediënten voor parfum uitgebreid met jasmijn, bolgewassen en rozen. Ook de flacons varieerden steeds meer. De pomander werd gemeengoed en zou tot het einde van de 18e eeuw in de mode blijven. Er bestonden veel kleine peervormige flaconnetjes van doorzichtig glas en kristal. In de tijd van de Barok verschenen de parfumkoffertjes en flaconhoudertjes met exotische afbeeldingen.

De Verlichting 

De eeuw van de filosofen en de Franse Revolutie is ook de eeuw van het parfum. Het hof van Lodewijk XV kreeg zelfs de bijnaam 'het geparfumeerde hof' vanwege de geuren die elke dag op de huid, de kleren, de waaiers en de meubelen werden gesprenkeld.

Het reukwater, dat nog steeds een groot verbruik kende, moest desondanks de concurrentie aangaan met de toiletazijn, waaraan een onvergelijkbare desinfecterende werking wordt toegedragen. Het beroemdst is de 'Vinaigre des quatre voleurs'; deze verrichtte in Marseille wonderen tijdens de verschrikkelijke pestepidemie van 1720. Vier schaamteloze mannen, die zonder enige moeite de lijken beroofden, raakten dankzij deze uitvinding niet besmet. De aangehouden mannen zouden weer vrijkomen op voorwaarde dat ze het geheim van hun geheimzinnige drankje zouden prijsgeven. Vervolgens werd dat bekendgemaakt middels affiches die in de hele stad werden opgehangen. De kracht van de azijn ging ongetwijfeld schuil in het feit dat hij insecten, de grootste dragers van de epidemie, op afstand wist te houden. Maar de echte revolutie van de 18e eeuw, de beslissende vooruitgang in de wereld van de parfumerie, is de eau de cologne. Dit verfrissende water, vervaardigd op basis van rozemarijn, neroli (sinaasappelbloesem), bergamot en citroen, werd op velerlei wijzen toegepast: verdund in het badwater (in de 18e eeuw nam men steeds vaker een bad), in de wijn, op een beetje suiker, als monddouche, als lavement of als injectie.

Wat de flacons in de 18e eeuw betreft, bestonden er net zo veel vor­men als geuren en toepassingen. In de vergulde vinaigrettehouder zat een spons doordrenkt met gearomatiseerde toiletazijn. Vloeibare parfums werden bewaard in prachtige peervormige flacons in Lodewijk XIV-stijl. Het glas had veel succes, in het bijzonder in Frankrijk en met name vanaf het moment dat in 1765 de glasfabriek van Baccarat openging en dankzij de glasblazerij in Saint-Louis, gespecialiseerd in parfumflacons. Het kristal dat het bedrijf vervaardigde, verwierf al snel de bekendheid die het vandaag de dag nog steeds heeft. De edelsmeden vervaardigden flacons van goud en bewerkt zilver, vermengd met jaspis of bergkristal.

De motieven braken met de baroklijnen en waren gebaseerd op de mode: de terugkeer naar de natuur, die zo geliefd was bij Rousseau, of chinoiseries. Deze laatste sierden de porseleinen flacons uit Chantilly. De fabrieken uit Saint-Cloud onderscheidden zich door de vergulde versiersels en die uit Sèvres door de peervormige flacons. Maar het porselein is met name het erf­deel van de Duitsers, de Oostenrijkers en de Engelsen. De fabriek in het Engelse Chelsea specialiseerde zich in beeldjes waarvan het hoofd de dop vormde (figuurtjes, maar ook dieren en vruchten). Wedgwood lanceerde blauw-witte flacons. In het Duitse Meissen werd voor het eerst in Europa hard porselein vervaardigd. De voorkeur ging uit naar afbeeldingen in rococostijl van bloemen, vruchten, oosterse motieven en veldslagen. Er waren ook flacons in de vorm van mensen, zoals de flacons uit Chelsea, die met name personages uit de commedia dell'arte voorstellen.  

Verder was de 18e eeuw de eeuw van de toilettas, van kleine koffer­tjes vol flacons gevuld met aromatische oliën. Behalve een klein trechtertje om de flacons te vullen bevatte het koffertje ook vaak potloden, tandenborstels en zelfs 'tongschrapers' of wattenstaafjes!

Ontstaan van de moderne parfumindustrie 

In navolging van de ontwikkelingen in de kunst en de industrie zou het parfum eveneens diepgaande veranderingen ondergaan in de 19e eeuw. De evolutie van de zintuigen als gevolg van de opkomst van de moderne chemie zou het geurlandschap gaan bepalen en dat blijven doen tot op de dag van vandaag.

De Franse Revolutie had op geen enkele wijze het verlangen naar parfum veranderd. Er werd zelfs een geur 'Parfum á la guillotine' gedoopt! Tijdens de Directoire (1795-1799) durfde men weer voor­keur te tonen voor luxeartikelen en dus ook voor parfum. Tijdens het keizerrijk van Napoleon werd het gebruik van parfum eindelijk weer van harte aangemoedigd, waarbij Napoleon en zijn hof zich grote gebruikers toonden. De keizer zelf toon­de een tegenstrijdige houding ten opzichte van parfum. Hij hield er nauwelijks van, althans in kunstmatige toestand, en verliet meer dan eens het boudoir van Joséphine omdat hij niet tegen de lucht kon. Desondanks ging er geen dag voorbij zonder dat zijn kamerbediende hem van top tot teen insmeerde met eau de cologne die door Jean Marie Farina vervaardigd was. De parfumeur had zelfs voor de keizer een speciale flacon gemaakt die in de laars meegedragen kon worden. Hij verbruikte er zestig per maand, want, zo zei hij, de geur van het water stimuleerde de grijze massa.

Onder het regime van Lodewijk XVIII waren Les Larmes de l'aurore en L'Eau des belles in de mode en in de periode van Karel X parfumeerde men zich met Dame Blanche of Troubadour. Later, tijdens de Romantiek, kwam het zout in de mode, hetgeen uitstekend paste bij de aangename lusteloosheid van die tijd. Het keizerrijk van Napoleon en keizerin Eugénie herstelde de smaak voor bedwelmende parfums op basis van patchouli, die echter langzamerhand weer wegzakte ten gunste van steeds subtielere geuren, de vrucht van het werk van de parfumeurs.

Grasse werd al spoedig het grootste productiecentrum van plantaardige grondstoffen, met in het bijzonder de verbouwing van jasmijn, rozen en sinaasappelbomen. De stad stond indirect al lange tijd in verband met de parfumerie dankzij de looierijen en het beroep van handschoenparfumeur, dat langzaam veranderde in het beroep van parfumeur. In 1724 namen de parfumeurs de eerste moderne alambiek in gebruik, waarna de specialisatie van Grasse definitief gevestigd was. Parijs werd al snel de commerciële aanhanger van Grasse en daarmee de toonaangevende parfumstad. Te mid­den van namen als Houbigant, L.T Piver en Lubin was er nog steeds net embleem van Jean Marie Farina. Het merk was verkocht aan een zekere Léonce Collas en vervolgens overgenomen door twee aangetrouwde neven, Armand Roger en Charles Gallet.  

Maison Roger & Gallet speelde een centrale rol in de moderne parfumerie dankzij de ambitieuze parfums, zeep van zeer hoge kwaliteit - die overigens nog steeds verkrijgbaar is - en de zeldzaam mooie verpakkingen en etiketten. Er verscheen een andere naam, die een hele dynastie van parfumeurs met zich mee zou brengen: Guerlain. Pierre-Francois Pascal Guerlain, een jonge medicus en chemicus, opende in 1828 een winkel aan de Rue de Rivoli waar poeders en Parfums met een persoonlijk tintje werden verkocht, waaronder de 'au de Cologne impériale, waarvoor hij de prestigieuze titel 'Leverancier van Hare Majesteit Keizerin Eugénie' ontving. Zijn zonen Aimé en Gabriel volgden hem op en eindigden de eeuw met een schitterende creatie: Jicky.  

Maar de beslissende vooruitgang van de 19e eeuw die het parfum deed belanden in het industriële tijdperk is te danken aan de opkomst van de organische chemie. Deze bood onderzoekers de mogelijkheid geurmoleculen te isoleren en deze door middel van synthese na te bootsen. Zo was het mogelijk om de verbeelding de vrije loop te laten en heerlijke geuren te creëren die in de natuur niet voorkwamen. Vanaf dat moment was het nieuwe beroep van parfumsamensteller geboren. Dit beroep werd in de 20e eeuw erkend en verhief het ontwikkelen van parfum tot een kunst.

De flacons ontsnapten evenmin aan de industrialisatie. Kristal bleef een geliefd materiaal: Bohemen, Frankrijk en Groot-Brittannië blonken hierin uit. De meest kenmerkende uitvinding van de eeuw was die van de verstuiver, in het jaar 1870, die we te danken hebben aan schrijver en gastronoom Brillat-Savarin.

Parfum in de 20e eeuw 

Aan het einde van de 19e eeuw waren er bijna twintigduizend mensen werkzaam in de Franse parfumindustrie en werd met de export van parfum ruim een derde van de winst behaald. De Wereldtentoonstelling van Parijs in 1900 was de kroon op dit succes. Het parfumpaviljoen was prachtig versierd met in het midden een fontein die de ver­schillende exposanten met elkaar verbond. Deze laatste hadden een beroep gedaan op bekende art nouveau-kunstenaars om de ruimten te versieren. Hector Guimard, de ontwerper van de beroemde versie­ringen voor de ingangen van de Parijse metrostations, had flacons ont­worpen voor parfumeur Maillot en graficus Alfons Mucha onderscheidde zich bij Houbigant.

Langzamerhand had men een ander idee van parfum gekregen. Naast de geur werden ook andere elementen belangrijk, zoals de flacon, de verpakking en de reclame eromheen. De parfumeurs gingen een samenwerkingsverband aan met bekende glasfabrikanten (Lalique, Baccarat), ontwerpers en mensen uit de reclamewereld. Een van de vruchtbaarste samenwerking was die tussen parfumeur Francois Coty en René Lalique. De kristalbewerker had de mogelijkheid zijn technieken te verbeteren en naast parfumflacons voor Coty ook flacons voor andere parfumeurs te produceren, zoals D'Orsay, Guerlain, Lubin, Molinard, Piver, Roger & Gallet, Volnay.  

De parfums ontwikkelden zich steeds verder en kregen steeds vastere grond onder de voeten. Francois Coty was de eerste parfumeur die natuurlijke en synthetische geuren met elkaar vermengde. Zijn L'Ori­gan uit 1905 is het eerste beroemde moderne parfum. In 1917 creëerde hij Chypre, een parfum dat aan het hoofd zou staan van een hele geurfamilie met dezelfde naam en met een vleugje eikenmos, lauda­num, patchouli en bergamot. De zogenaamde oriëntaalse geuren, ook wel amber genoemd, ontwikkelden zich en hadden een doordringend zachte, kruidige, vanilleachtige of zinnelijke geurnoot. Deze kunnen we nog steeds ruiken in L'Heure bleue en Shalimar van Guerlain. Zoals aan het eind van de 19e eeuw de synthetische producten een revolutie in de samenstelling van parfums hadden teweeggebracht, zo zou een nieuwe categorie parfumeurs zelf de parfumerie ingrijpend wijzigen: de couturiers. In 1911 had Paul Poiret reeds bekendheid verworven door de vrouw te bevrijden van het korset. Hij was de eerste die het idee kreeg een parfum te creëren als aanvulling op zijn kledinglijn. Hij doopte zijn parfums Les Parfums de Rosine, ter ere van zijn oudste dochter. Poiret zag in hoe belangrijk een parfumlijn voor een couturier kon zijn, maar hij had niet voldoende zijn gedachten laten gaan over de commerciële aanpak. Dat deed Gabrielle Chanel wel toen zij in 1921 een parfum lanceerde dat haar naam droeg. Deze poging bleek meesterlijk! Vanaf dat moment was de legendarische No. 5, ontwikkeld door Ernest Beaux, het eerste parfum dat aldehyden bevatte: een zeer krachtige organische verbinding die naast de geur ook zorgt voor de verspreiding van de geurcomponenten. Lanvin maakte op haar beurt gebruik van aldehyden in Arpège.

In de jaren '30 verschenen de geuren die met 'cuir' (leer) aangeduid worden. Deze aanduiding verwees naar de geur van leer en bloemige geuren (Scandal van Lanvin of Cuir de Russie van Chanel). De bloemige geuren kwamen tot uiting in parfums als je reviens van Worth 11932), Fleurs de rocaille van Caron (1933) of Joy van Jean Patou 11935). Na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een ontwikkeling van de 'chypre-achtigen', hetgeen tot uiting kwam in Femme van Rochas (1944), Ma Griffe van Carven en Miss Dior (1947). L’Air du temps van Nina Ricci (1947) zorgde voor een nieuwe dimensie in bloemengeuren, evenals Vent vert van Balmain (1945). In de jaren '50 is de Franse parfumerie op het hoogtepunt van haar roem. Na Poiret, Chanel, Worth, Lanvin en Patou hadden alle grote modenamen zich beziggehouden met het parfum: Elsa Schiaparelli (de verleiding van haar flacons ging schuil in de originele vormgeving), Pierre Balmain, Carven, Jacques Fath, Christian Dior, Nina Ricci, Hubert de Givenchy. Frankrijk had dan ook de beroemdste parfumsamenstellers ter wereld, waaronder Edmond Roudnitska, die een kleine revolutie in de parfumerie teweegbracht door hedion te verwerken in zijn mooie creatie voor mannen: Eau sauvage. In deze periode nam het mannenparfum een hoge vlucht en nam de concurrentie toe door de opkomst van overzeese geuren. Vandaag de dag is parfum een luxe-industrie als nooit tevoren, die net als alle andere economische sectoren niet aan tegenslagen ontkomt. De 'neuzen' tellen niet meer mee indien ze geen beroep doen op marketingstrategieën en ze moeten een steeds veeleisender publiek weten te verleiden. Aangezien het parfum van de 20e eeuw verrijkt is door de vooruitgang in de chemie, zal de parfumindustrie van de 21e eeuw met gemak de modegrillen moeten kunnen doorstaan en zal ze technologieën moeten ontwikkelen die even revolutionair zijn als die op het gebied van de genetica. Dit alles uiteraard zonder de artistieke kant van het vak uit het oog te verliezen.

 

 

 

   

Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op 16 Juli 2006